Louis Paul Boon, gevelschilder en getalenteerd veelschrijver.
“De man die zich graag voordeed als Isengrimus, de wolf, was eerder een Reinaert, de sluwe vos.”
“En… ach, enzovoort, enzovoort.”, schreef L.P. Boon onder het manuscript van “De voorstad groeit” en Jeanneke stuurde het dikke pakket op voor de Leo J. Krynprijs, terwijl Louis even afwezig was. Een passend einde, de cyclische roman was gesloten door het gebruiken van deze eenvoudige, maar goed gekozen woorden. Boon won de Krynprijs en debuteerde met deze roman. Een schrijversloopbaan was begonnen…
Boon, die immer een creatieve, bezige bij geweest was, werd er toe aangespoord hoofdzakelijk nog te schrijven. “Hij had het lef om te proberen van zijn pen te leven”, vertelde Meester Piet Van Eeckhaut onlangs nog ter gelegenheid van een voordracht in Sint-Niklaas.
Wanneer men Boon vroeg hoe hij ooit begonnen was met schrijven, vertelde hij immer laconiek hetzelfde: “Dat is toch eenvoudig, je leest een boek van een Franse dokter (Louis-Ferdinand Céline, Voyage au bout de la nuit, G.G.) en De gebroeders Karamazow van Dostojewsky en je bent vertrokken”. Zo eenvoudig leek het. Toch heeft Louis Paul Boon steeds van zichzelf geweten dat hij een niet onaardige dosis talent bezat. Hij was een begaafd ‘dubbelkunstenaar’. Kunstschilder en schrijver en daarbij nog ‘werkbeest’. Waar hij de tijd vandaan haalde om na de dagtaak nog zoveel prachtwerken bij elkaar te schrijven, is onverklaarbaar.
Louis Paul Boon (Aalst 15/03/12 – Erembodegem 10/05/79) is afkomstig uit een eenvoudig arbeidersgezin. Hij bezocht niet lang de school en ging als zestienjarige met vader Jef uit werken als pistoolschilder en als gevelschilder. ‘s Avonds en in het weekend volgde hij lessen aan de Aalsterse Academie voor Schone Kunsten, maar door geldgebrek kon ook dit niet blijven duren. Moeder Stella hield een verfwinkeltje open om te helpen de eindjes aan elkaar te knopen.
In 1936 huwt Lodewijk Paul Aalbrecht Boon Jeanette Charlote De Wolf. Louis werkt voor zijn vader en later voor brouwerij Zeeberg. Jeanneke heeft een confectiezaakje. In 1939 wordt zoon Jo Clement Boon geboren.
In 1944 verschijnt Abel Gholaerts. In 1946 verschijnen Vergeten straat en Mijn kleine oorlog. In 1953 De Kapellekensbaan en in 1956 Zomer te Ter-Muren. Pas in 1979 zullen deze twee werken, die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, in een band verschijnen. De diptiek De Kapellekensbaan/Zomer te Ter-Muren wordt als het magnum opus van Boon beschouwd.
Naast het zuiver literaire werk (het vroege werk verkoopt slecht), tracht Boon aan de kost te komen als journalist. Hij werkt achtereenvolgens voor de toenmalige De roode vaan (1945-1946, op aanraden van Albert Van Hoorick), Front (1946-1947, dankzij Aloïs Gerlo) en De Vlaamse Gids (1948). Boon begint stilaan te werken voor Vooruit als freelance medewerker en definitief van 1954-1972. Zijn dagelijkse Boontjes, zijn cursiefjes, zal hij blijven publiceren tot aan zijn dood. Tussendoor schreef Boon onder talloze pseudoniemen voor de meest gevarieerde kranten en tijdschriften zoals Parool, De Zweep, Zondagspost…
Louis Paul Boon zal pas echt doorbreken in Nederland, dankzij Reinold Kuipers van De Arbeiderspers. In 1994 zal Jeroen Brouwers schrijven dat “Boon een standbeeld verdient op de grens tussen België en Nederland, maar met zijn kont naar Vlaanderen” (3)
Boon wou de ideale maatschappij beschrijven in Vergeten straat. Een straat wordt volledig afgesloten door werkzaamheden. Boon zet een utopie op, alhoewel hij twijfelt aan de aard van de mensen die die utopie moeten verwezenlijken (zie Proudhon). De afgesloten straat werd een gemeenschap op zich. Een gemeenschap met drie soorten mensen – die men bij Boon steeds terugvindt – het uitgebuite volk, de uitbuiters (machthebbers) en als derde groep de dromers, de kunstenaars en de ontgoochelde idealisten. Deze volkse, kleine maatschappij stelt ‘De Staat’ in het klein voor, ieder met zijn eigen kwaliteiten en gebreken. Ook in deze samenleving heerst de strijd om het bestaan (sociaal Darwinisme). De motieven tot opbouw van de nieuwe, utopische maatschappij komen regelmatig in botsing met motieven die de verbrokkeling van de utopie aanwakkeren en dit in dialectisch verband. Boon toont zich idealist maar relativeert terzelfder tijd. Helaas, geen happy end, de utopie blijft utopie.
Boon heeft steeds met plezier de revolutie geschetst. Nooit is er een gelukt. De bende van Jan de Lichte: de verpauperden verzetten zich. Uiteindelijk zal de revolutie stranden. Hetzelfde gebeurt in De zoon van Jan de Lichte. Priester Adolf Daens probeert de verschoppelingen een menswaardiger bestaan te verzekeren. Het mislukt schromelijk. In het gros van de romans van L.P. Boon zit de ontluikende revolutie van de onderdrukten t.a.v. de machtshebbers. Er is steeds een these-antithese. De moraal van het verhaal is dat het kapitaal de strijd steeds wint. (4)
Boon hield van mooie, jonge meisjes, maar zag er ook het gevaar van in. Zelfs in zijn meest ‘schunnige’ werkje Mieke Maaikes obscene jeugd blijft hij moralist: de mooie, erotische schoonheden zijn listige, gevaarlijke katten. In Menuet wordt de relatie tussen een echtpaar in gevaar gebracht door een dertienjarige schoonheid. Boon beschouwt de schoonheid van een jong meisje als een deel van het schone der natuur. In zijn weinige vrije tijd verzamelde hij een “Fenomenale feminatheek”, bestaande uit maar liefst 24.000 foto’s en prenten van naakte of schaars geklede dames. Om dit onderdeel te besluiten toch nog even een citaat van Professor emeritus Frans Vyncke. “Het wordt overigens tijd dat Boons erotiek eindelijk in haar juiste perspectief wordt gezien. Boons erotiek is nooit een doel op zichzelf, maar een middel – weliswaar een uitdagend middel – om de tijdgenoten een spiegel voor ogen te houden. Zij is één van de vele metaforen die Boon heeft aangewend, om zijn kritiek op mens en maatschappij te projecteren.”
Louis Paul Boon schreef verschillende historische romans zoals De bende van Jan de Lichte, De zoon van Jan de Lichte, Pieter Daens, De zwarte hand, Het jaar 1901 en zeker niet te vergeten Het Geuzenboek. Misschien heeft hij de geschiedenis soms wat onrecht aangedaan door af en toe een romantische wending (details) toe te voegen, toch heeft hij de geschiedenis kleurrijker weergegeven. Zijn hoofdverdienste ligt hem in het feit dat hij de geschiedenis van de kleine man beschreef, iets wat nooit in de geschiedenisboekjes aan bod kwam.
Professor Kris Humbeeck (U.I.A.) schrijft het volgende (5): “En toch was hij dat, een historicus, en zelfs een heel belangrijke. Waarmee ik niet wil beweren dat deze amateur-historicus uit de fabrieksstad Aalst een weliswaar niet erg accuraat maar zoveel kleurrijker en levendiger beeld van het verleden schetst dan de vakhistoricus”. Iets verder: “Ik ben zo brutaal om te stellen dat Boon, juist als romancier, vaak een scherper beeld van het verleden presenteert dan menig vakhistoricus”.